Niet binnen elke vereniging is alles in orde. Soms is het nodig om een lid te royeren, wat betekent dat het lidmaatschap van die persoon door de vereniging wordt opgezegd. Toch komt het niet vaak voor dat het geroyeerde lid een procedure start bij de rechtbank om toch lid te kunnen blijven. Eind januari is een vonnis door de Rechtbank Den Haag gewezen in een zaak waar dit wel speelde.
Hoe was de situatie?
Twee leden veroorzaakten de nodige reuring binnen de vereniging. Diverse leden en bestuursleden hadden hun beklag gedaan of zelfs hun lidmaatschap van de vereniging opgezegd, vanwege het gedrag van de leden in kwestie. Het bestuur van de vereniging heeft uiteindelijk besloten het lidmaatschap van de twee te beëindigen, omdat het bestuur vond dat het gedrag niet langer getolereerd kon worden.
Procedure
De twee (ex)leden waren het niet eens met hun royering en legden hun zaak voor aan de rechtbank in Den Haag. Ze vorderden een verklaring voor recht dat de beëindiging van hun lidmaatschap door het bestuur nietig was, althans: ze vroegen de rechtbank de beëindiging te vernietigen. Ze stelden dat het besluit in strijd met de statuten was genomen. Bovendien stelden ze dat het besluit in strijd was met de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt in het vonnis voorop dat aan het lidmaatschap van een vereniging voor het lid rechten en verplichtingen zijn verbonden. Voor de leden gelden de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Daarnaast geldt artikel 2:8 BW, waarin is neergelegd dat de leden verplicht zijn zich tegenover elkaar te gedragen naar wat door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
Op grond van de statuten van de vereniging in kwestie eindigt het lidmaatschap door royement dat wordt uitgesproken door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur. de rechtbank benadrukt dat zo’n besluit tot ontzetting geldt als een maatregel van tuchtrechtelijke aard en slechts als uiterste middel dient te worden toegepast. Aan de gestelde normen voor ontzetting wordt niet snel voldaan. De twee (ex)leden stelden zich bovendien op het standpunt dat het bestuur hen had geroyeerd, terwijl de algemene ledenvergadering daartoe gerechtigd was.
De rechtbank oordeelt echter dat de twee leden niet werden geroyeerd. Hun lidmaatschappen werden opgezegd op grond van artikel 2:35 lid 2 BW, wat een minder vergaande maatregel is. Deze bevoegdheid berust standaard bij het bestuur, tenzij anders is vastgelegd in de statuten. De rechtbank stelt verder dat bij het nemen van een dergelijk besluit de vereniging vrijheid toekomt. Deze vrijheid brengt met zich mee dat een besluit tot opzegging jegens het betrokken lid slechts ontoelaatbaar is als de vereniging in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.
Oordeel
Het onderhavige geschil is ontaard in een situatie waarin het gedrag van de twee leden meerdere malen negatieve effecten heeft gehad op de (bestuurs)leden van de vereniging. De (ex)leden hebben meerdere keren de bandbreedte van artikel 2:8 BW overschreden. Daarnaast hebben ze in hoge mate bijgedragen aan het creëeren van tegenstellingen binnen de vereniging.
Daarmee is een punt bereikt waarop van de vereniging niet kan worden gevergd hun lidmaatschap te laten voortduren en bestond voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het bestuur van de vereniging in redelijkheid tot opzegging van het lidmaatschap heeft kunnen komen. De beëindiging blijft dus in stand.