‘Go’ voor digitaal procesdossier in strafzaken

Het gebruik van een digitaal procesdossier in strafzaken is in grote lijnen goedgekeurd door de

Lees verder >

Het gebruik van een digitaal procesdossier in strafzaken is in grote lijnen goedgekeurd door de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank zet in zijn vonnis wel vraagtekens bij het systeem dat wordt gebruikt om gebruikte digitale handtekening te controleren. Bovendien vraagt de rechtbank zich af of de veiligheid van een digitale vingerafdruk voldoende gewaarborgd is.

Pilotproject Rechtbank Rotterdam & Openbaar Ministerie

Het digitaal procesdossier is opgestart als een pilotproject van de Rechtbank Rotterdam en het Openbaar Ministerie. In het eerdergenoemde vonnis draait het om een beschuldiging van huiselijk geweld, waarop vrijspraak volgde. De vrijspraak staat los van het gebruik van het digitaal procesdossier.

Solide basis

De rechtbank constateert in zijn vonnis dat er een solide wettelijke basis onder het digitaal procesdossier ligt. Verder oordeelt de rechtbank dat het voor de vraag of iemand wel of niet wordt geloofd, niet uitmaakt of zijn verklaring digitaal of op papier is opgenomen in het dossier.

Ongeschondenheid

Een andere vraag is of men erop kan vertrouwen dat een verklaring van een gehoorde persoon ook echt van die persoon afkomstig is. Bij een al dan niet originele verklaring op papier kan onderzoek worden gedaan naar de ongeschondenheid van het papier. Dat ligt heel anders bij een digitaal bestand. Men stelt dat het bij digitale stukken belangrijk is dat digitale ondertekening niet de enige waarborg kan of hoeft te zijn dat een verklaring ongeschonden de rechtbank bereikt. Ook andere factoren kunnen van belang zijn, zoals de manier waarop het digitale document zijn weg vindt naar de rechtbank.

Proces-verbaal

In de procesbeschrijving van de tablet-handtekening wordt voorgeschreven dat de identiteit van de ondertekenaar moet worden gecontroleerd. Volgens de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal in deze zaak niet steeds of deze identiteitscontrole is uitgevoerd. Hoewel de regelgeving formeel niet eist dat deze controle geverbaliseerd wordt, noemt de rechtbank het wenselijk dat die identiteitscontrole wordt vermeld in het proces-verbaal.

Hashwaarden

Ook zet de rechtbank vraagtekens bij de zogeheten hashwaarden (een soort digitale vingerafdruk voor beveiliging van documenten). Uit de documentatie concludeert de rechtbank dat de berekende hashwaarde in het digitale dossier wordt opgeslagen. “Dit roept de vraag op of iemand die het digitale politiedossier kan aanpassen dan niet ook de opgeslagen hashwaarde kan aanpassen. Op die manier kan de aanpassing van het politiedossier digitaal onopgemerkt blijven. De aangeleverde documentatie gaat op dit punt niet in.”

Lees minder <

Herindeling gerechtelijke kaart geen doorslaand succes

De Wet herziening gerechtelijke kaart heeft nog niet gebracht wat men voor ogen had. Commissie

Lees verder >

De Wet herziening gerechtelijke kaart heeft nog niet gebracht wat men voor ogen had. Commissie Kummeling heeft haar onderzoek naar de kwaliteit van de wet gepresenteerd. Met deze wet werd het aantal rechtbanken in 2013 teruggebracht van 19 naar 11 en het aantal gerechtshoven van 5 naar 4. 

Toename aantal verstekzaken

Een punt van zorg is de toename van het aantal verstekzaken sinds de afname van de rechtbanken en gerechtshoven. Dit wil zeggen dat het aantal rechtszaken stijgt waarbij de gedaagde partij afwezig is. Vermoed wordt dat deze afname deels te wijten is aan de gemiddelde grotere reisafstand tot gerechtsgebouwen.

Lees minder <

Vereisten van de ingebrekestelling en uitzonderingen

De Hoge Raad heeft op 15 december 2017 een arrest gewezen waarin aan de orde

Lees verder >

De Hoge Raad heeft op 15 december 2017 een arrest gewezen waarin aan de orde komt wanneer een schuldeiser verplicht is een ingebrekestelling te sturen bij een gebrekkige nakoming. In sommige gevallen leiden het gedrag en de mededelingen van de schuldenaar er namelijk toe dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. 

Vereisten ingebrekestelling

Verzuim van de schuldenaar treedt in de regel pas in nadat de schuldeiser de schuldenaar in gebreke heeft gesteld. Daarvoor gelden vier vereisten:

  1. een aanmaning;
  2. een duidelijke termijn waarbinnen moet worden gepresteerd;
  3. de termijn moet redelijk zijn;
  4. duidelijkheid over wat wordt gevorderd en op grond waarvan.

Uitzonderingen

Op deze vereisten gelden een aantal uitzonderingen. Twee daarvan zijn vastgelegd in artikel 6:82 lid 2 en 6:83 sub c BW.

Uitleg 6:82 lid 2 BW

Dit artikel voorziet in het geval dat uit de houding van de schuldenaar blijkt dat aanmaning en een termijnstelling zinloos zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om gevallen dat de schuldenaar stelt pas veel later tot nakoming verplicht te zijn, zijn aansprakelijkheid ontkent of op mededelingen van de schuldeiser in het geheel niet meer reageert. In dit soort gevallen kan de schuldeiser volstaan met een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat de schuldenaar voor het niet nakomen aansprakelijk wordt gesteld.

Uitleg 6:83 sub c BW

Verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze tekort zal schieten. In dit geval hoeft de schuldeiser geen ingebrekestelling te sturen.

De grens tussen deze twee bepalingen is vloeiend. Het gedrag van de schuldenaar kan niet goed in te delen zijn in een van de twee categorieën of kan passen bij alle twee de bepalingen. Welke bepaling uiteindelijk van toepassing is, kan tot winst of verlies leiden van de zaak. In het ene geval (6:82 lid 2 BW) is een ingebrekestelling nog wel vereist (zij het een afgeslankte variant). In het andere geval is de ingebrekestelling helemaal niet vereist (6:83 sub c BW).

Lees minder <

Griffierechten 2018 bekend

De griffierechten van 2018 zijn bekend. Klik hier voor een overzicht.

Lees verder >

De griffierechten van 2018 zijn bekend. Klik hier voor een overzicht.

Lees minder <

Grote stijging juridisch adviesbureaus sinds 2012

Sinds 2012 is het aantal juridische adviesbureaus bijna verdubbeld. Dit komt vooral omdat steeds meer

Lees verder >

Sinds 2012 is het aantal juridische adviesbureaus bijna verdubbeld. Dit komt vooral omdat steeds meer zzp’ers zich laten registeren als juridisch adviseur. Dat blijkt uit cijfers van de Kamer van Koophandel. 

Vijf jaar geleden waren er nog 1898 juridische adviesbureaus ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Nu zijn dat er 3723, een stijging van 96 procent. Volgens BNR, dat de cijfers bij de Kamer van Koophandel opvroeg, is de groei met name te danken aan het aantal juridisch adviseurs dat als zzp’er aan de slag ging. Prettig voor de klant, stelt BNR, omdat hun tarieven vaak lager liggen dan bij corporate law firms.

Vrijheid

Volgens BNR groeide het aantal zzp’ers dat als juridisch adviseur aan de slag ging met 1730 bedrijfjes in 2012 naar 4716 bedrijven nu. Op dit moment bestaat 91 procent van alle nieuwe juridische bedrijven uit een zzp’er. Het is vooral de vrijheid die je als zzp’er hebt die zorgt voor een forse groei, zo blijkt na rondvraag.

De juridische adviesbedrijfjes zijn lang niet allemaal even succesvol. Volgens de Kamer van Koophandel bestaat slechts 66 procent van de bedrijfjes die in 2012 zijn opgericht vandaag de dag nog steeds.

Lees minder <

KEI landelijk verplicht vanaf 1 april 2018

De Rechtspraak wil verplicht digitaal procederen in civiele zaken invoeren op 1 april 2018.  Verplicht

Lees verder >

De Rechtspraak wil verplicht digitaal procederen in civiele zaken invoeren op 1 april 2018. 

Verplicht digitaal procederen, ook bekend als het project KEI, werd voor civiele zaken vanaf 25.000 euro op 1 september ingevoerd in de arrondissementen Midden-Nederland en Gelderland. Er zijn nu 400 zaken aangebracht, gelijk verdeeld over de twee rechtbanken. De meeste zaken (370) werden ingediend via het portal mijnrechtspraak.nl. De overige dertig liepen via het Aansluitpunt, waarmee advocatenkantoren op een meer geavanceerde manier kunnen communiceren met de Rechtspraak.

 

Lees minder <

Veel vertrouwen in Nederlandse rechtspraak

Nederlanders hebben veel vertrouwen in de rechtspraak. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport van het Sociaal

Lees verder >
Nederlanders hebben veel vertrouwen in de rechtspraak. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2017U verlaat Rechtspraak.nl . Van de Nederlanders heeft 44 procent veel of zeer veel vertrouwen in de rechtspraak. Vergeleken met andere organisaties en instituten is dat een hoog percentage.

De afgelopen jaren was er een lichte daling te zien in het vertrouwen van Nederlanders in andere sectoren, zoals media en politiek. Bij de rechtspraak was daar geen sprake van. Daarnaast geniet het Nederlandse rechtssysteem, vergeleken met andere Europese landen, bovengemiddeld vertrouwen van burgers.

Opleidingsniveau

Overigens geldt dat vertrouwen niet voor alle groepen even sterk. De onderzoekers zien een duidelijke samenhang met het opleidingsniveau. Van de hogeropgeleiden heeft 66 procent (zeer) veel vertrouwen, tegen 39 procent van de middelbaar opgeleiden en 28 procent van de lageropgeleiden.

Strafmaat

Vertrouwen in de rechtspraak als institutie betekent niet automatisch dat mensen erop vertrouwen dat rechters de juiste straf opleggen. Burgers ervaren nog steeds een grote kloof tussen opgelegde straffen en straffen die zij zelf redelijk vinden. 71 procent is van mening dat misdaden in Nederland in het algemeen te licht worden bestraft. Dit percentage was hoger: in 2004 dacht 81 procent er zo over.

Vooruitgang

In De sociale staat van Nederland (SSN)U verlaat Rechtspraak.nl – een rapport dat iedere 2 jaar verschijnt – beschrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau hoe Nederland zich ontwikkelt en hoe het gaat met de bevolking. Dit jaar beschrijft het rapport een periode van 25 jaar. In die tijd is op veel terreinen vooruitgang geboekt. Zo is de (geregistreerde) criminaliteit gedaald, vooral het laatste decennium. Dat blijkt ook uit slachtoffercijfers: in 2005 werd 28 procent geregistreerd als slachtoffer van een misdrijf, vorig jaar was dat 17 procent.

Lees minder <

WhatsApp-berichten zijn te ‘WOBben’

De Rechtbank Midden-Nederland heeft in een uitspraak besloten dat SMS’jes en WhatsApp-berichten op zakelijke telefoons opvraagbaar

Lees verder >

De Rechtbank Midden-Nederland heeft in een uitspraak besloten dat SMS’jes en WhatsApp-berichten op zakelijke telefoons opvraagbaar zijn met een WOB-verzoek. Het Rijk gaf eerder aan dat elektronisch berichtenverkeer niet onder de WOB valt, maar dat blijkt dus niet zo te zijn.

Techniek voor opslag niet bepalend

De rechter heeft geoordeeld dat techniek van opslaan niet bepaalt of de WOB wel of niet op een document van toepassing is. Als SMS’jes en WhatsApp-berichten op telefoons staan met een abonnement op naam van een organisatie staan aan wie het WOB-verzoek is gericht, vallen de berichten onder ‘documenten’.  Wanneer er in het berichtenverkeer wordt gesproken over het onderwerp van het verzoek, zijn ze opvraagbaar. Berichten in diezelfde categorie, maar dan op privé-telefoons van ambtenaren en bestuurders, zijn niet opvraagbaar.

Vluchtig karakter

Het verzoek waarover de rechter moest oordelen betrof onder meer elektronische berichten als WhatsApp-berichten en SMS’jes. Deze werden echter niet gedeeld bij de verstrekte informatie. Rijksbreed wordt gesteld dat deze berichten niet onder een WOB-verzoek vallen, vanwege het vluchtige karakter van de berichten. Elektronisch berichtenverkeer zou te veel als vervanger dienen voor telefoonverkeer, dat niet op te vragen is via de WOB. Daarnaast zou de tekst vanuit Whatsapp en sms geknipt en geplakt moeten worden in bijvoorbeeld een Word-document.

Opslag harde schijf niet doorslaggevend

De rechtbank bekeek in de zaak alleen het document-begrip van de WOB, dat gedefinieerd is als ‘een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.’ Een belangrijke overweging is volgens dat het niet doorslaggevend is of een document wel of niet op de harde schijf van een verwerende organisatie staat. Werken in de cloud bijvoorbeeld, zou het zo mogelijk kunnen maken om documenten bewust niet onder de WOB te laten vallen.

Lees minder <

Veranderingen door het nieuwe Huwelijksvermogensrecht

Per 1 januari 2018 treedt de Wet tot beperking van de gemeenschap van goederen in

Lees verder >

Per 1 januari 2018 treedt de Wet tot beperking van de gemeenschap van goederen in werking. Deze wet verandert het Huwelijksvermogensrecht op een aantal gebieden. Hieronder worden een aantal veranderingen uitgelegd en wordt toegelicht welk praktisch effect die veranderingen hebben. 

Wat verandert er?

Huidige situatie

De huidige wettelijke regeling (voor de inwerkingtreding van de wetswijziging) houdt in dat trouwen zonder het maken van huwelijksvoorwaarden leidt tot een algehele gemeenschap van goederen. Alle bestaande en toekomstige bezittingen en schulden van beide echtgenoten gaan tot het gezamenlijke vermogen (de gemeenschap) behoren. Dit geldt dus voor bezittingen en schulden die de echtgenoten (afzonderlijk of gezamenlijk) voorafgaand aan het huwelijk hebben en tijdens het huwelijk verkrijgen. Ook erfenissen en schenkingen die voor en gedurende het huwelijk aan een van de echtgenoten toekomen, vallen in de regel in die gemeenschap. Dit laatste is alleen anders indien de erflater of schenker schriftelijk heeft bepaald (door middel van de zogenaamde uitsluitingsclausule) dat de erfenis of schenking niet in de gemeenschap van goederen dient te vallen.

Bij een eventuele echtscheiding dient de gemeenschap te worden verdeeld, waarbij iedere echtgenoot recht heeft op de helft.

Situatie vanaf 1 januari 2018

Onder het nieuwe recht (vanaf 1 januari 2018) trouwen echtgenoten nog steeds in gemeenschap van goederen als men vooraf geen huwelijksvoorwaarden maakt. Het grote verschil is dat erfenissen, schenkingen en hetgeen iemand aan privévermogen bij het aangaan van het huwelijk heeft niet meer in de gemeenschap van goederen vallen. Alleen de inkomsten, bezittingen en schulden die de echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen of maken, gaan tot de gemeenschap behoren. Tot de gemeenschap gaan eveneens behoren alle voorhuwelijkse mede-eigendom en gemeenschappelijke schulden. Onder het nieuwe recht is er daarom sprake van een beperkte gemeenschap van goederen.

Dat betekent dat je bij een echtscheiding minder hoeft te delen. Er dient alleen met elkaar gedeeld te worden hetgeen je voorafgaand aan het huwelijk aan gemeenschappelijk vermogen had en hetgeen je tijdens het huwelijk samen hebt opgebouwd.

Aandachtspunten voor de praktijk

Verwacht wordt dat vele juridische en feitelijke vragen nog enkele jaren op zich zullen laten wachten. De eerste huwelijken onder toepassing van de nieuwe beperkte huwelijksgemeenschap zullen namelijk pas vanaf 1 januari 2018 worden gesloten. Voordat de eerste van die huwelijken zullen worden ontbonden door overlijden of echtscheiding zullen er normaal gesproken enige jaren voorbij zijn. Bovendien worden de problemen pas echt groot indien deze huwelijken vele jaren hebben bestaan. Na ontbinding van het huwelijk moet dan worden ontvlecht wat er van ieder van de echtgenoten privé is en wat tot de beperkte huwelijksgemeenschap behoort. Echt grote problemen vallen dan te verwachten bij huwelijken die vele jaren hebben geduurd terwijl geen goede administratie is bijgehouden.

Lees minder <

Elektrische uitwisseling patiëntengegevens aanvaardbaar

De Hoge Raad heeft op 1 december 2017 bepaald dat de elektronische uitwisseling van patiëntengegevens

Lees verder >

De Hoge Raad heeft op 1 december 2017 bepaald dat de elektronische uitwisseling van patiëntengegevens in de zorg, de zogeheten zorginfrastructuur, aanvaardbaar is. Hiermee bevestigt de Hoge Raad het eerder gegeven oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. 

De zogeheten zorginfrastructuur is een systeem waarmee een waarnemer van een huisarts inzage kan krijgen in bepaalde gegevens die de huisarts over die patiënt heeft vastgelegd. Zo kunnen sommige andere zorgverleners gegevens over intoleranties, contra-indicaties en allergieën in het huisartsendossier van de patiënt inzien. De zorginfrastructuur is de ‘doorstart’ van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD), nadat de Eerste Kamer de voorgestelde wettelijke grondslag voor het EPD in 2011 had verworpen. Het gebruik van de zorginfrastructuur is alleen mogelijk als de patiënt daarvoor vooraf toestemming geeft. De patiënt kan daarbij bepaalde gegevens afschermen.

Rechtmatigheid van uitwisseling van patiëntengegevens

De Vereniging van Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) stelt, samen met enkele huisartsen en een patiënt, dat de zorginfrastructuur onrechtmatig is. Ze voert daartoe aan dat de zorginfrastructuur in strijd is met het recht op privacy van patiënten, de Wet bescherming persoonsgegevens en het medisch beroepsgeheim van de huisartsen, omdat volgens hen te veel gegevens worden gedeeld.

De rechtbank en het hof hebben de vereniging in het ongelijk gesteld. Volgens het hof is de uitwisseling van gegevens in de zorginfrastructuur aanvaardbaar omdat de patiënt daarvoor uit vrije wil toestemming geeft. Die toestemming moet gebaseerd zijn op voldoende informatie over de vraag welke gegevens in welke situatie voor welke zorgverlener toegankelijk zijn. Bovendien kan de patiënt ervoor kiezen bepaalde gegevens van de uitwisseling uit te sluiten. Dat patiënten en huisartsen in feite gedwongen zijn aan de zorginfrastructuur mee te doen, is niet gebleken.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft in cassatie de bezwaren van de vereniging tegen de uitspraak van het hof verworpen. Volgens de Hoge Raad had het gerechtshof het niet onjuist en heeft het zijn oordeel voldoende begrijpelijk gemaakt. De Hoge Raad vindt belangrijk dat het hof heeft onderkend dat de zorginfrastructuur in de toekomst zo zal moeten worden ingericht dat meer onderscheid tussen (soorten) gegevens en (categorieën) zorgaanbieders kan worden gemaakt. Dit met het oog op de strenger wordende normen over privacybescherming. Toestemming voor gegevensuitwisseling kan dan ook worden beperkt tot spoedeisende gevallen.

Lees minder <